Brentuximab-vedotin plus doxorubicine, vinblastine en dacarbazine is doeltreffender dan doxorubicine, bleomycine, vinblastine en dacarbazine in de behandeling van patiënten met gevorderd hodgkinlymfoom, en gaat gepaard met minder pulmonaire toxiciteit. Zo besluiten Joseph Connors en collega’s uit een internationale gerandomiseerde fase 3-studie. The New England Journal of Medicine publiceerde de resultaten.
Aan het klassieke behandelschema van hodgkinlymfoom – doxorubicine, bleomycine, vinblastine en dacarbazine (ABVD) – werd niet of nauwelijks gesleuteld sedert de introductie ervan in 1975. Wel ontwikkelt meer dan 30% van de patiënten met hodgkinlymfoom in stadium III of IV na behandeling met ABVD op termijn refractaire of recidiverende ziekte. Bleomycine kan gepaard gaan met longtoxiciteit en wordt om die reden vaak weggelaten uit chemotherapieschema’s. Recente studies suggereren dat aanpassen van de therapie op basis van tussentijdse PET-scanresultaten een meer geïndividualiseerde aanpak mogelijk maakt. Bovendien is er ook aandacht voor het incorporeren van nieuwe geneesmiddelen in de bestaande schema’s, teneinde de efficaciteit te optimaliseren en de toxiciteit te beperken.
Aandacht is er in dat opzicht onder meer voor CD30, een oppervlakteantigen dat tot expressie komt op reed-sternbergcellen bij het klassieke hodgkinlymfoom. Brentuximab-vedotin is een monoklonaal anti-CD30-antilichaam gekoppeld aan monomethyl-auristatin E. Het wordt reeds gebruikt in de behandeling van recidiverend of refractair hodgkinlymfoom.
The New England Journal of Medicine publiceert nu de resultaten van de ECHELON-1-studie, een internationale, gerandomiseerde fase 3-studie met open-labeldesign. De studie vergeleek brentuximab-vedotin plus doxorubicine, vinblastine en dacarbazine (A+AVD; n = 664) met ABVD (n = 670) bij patiënten met hodgkinlymfoom in stadium III of IV. Het primaire eindpunt was de gemodificeerde progressievrije overleving (tijd tot ziekteprogressie, overlijden of onvolledige respons en gebruik van een volgende kankertherapie). Belangrijkste secundaire eindpunt was de totale overleving.
Na een mediane follow-up van 24,6 maanden bedroeg de gemodificeerde progressievrije overleving op 2 jaar 82,1% onder A+AVD versus 77,2% voor ABVD (p = 0,04). Er werden 28 sterfgevallen genoteerd onder A+AVD versus 39 onder ABVD (p = 0,20). Ook alle secundaire eindpunten neigden in het voordeel van A+AVD.
Neutropenie kwam voor bij 58% van de patiënten onder A+AVD versus 45% onder ABVD. Perifere neuropathie kwam voor bij 67% van de patiënten onder A+AVD versus 43% in de ABVD-groep. Pulmonaire toxiciteit van graad 3 of meer werd genoteerd in minder dan 1% onder A+AVD versus 3% onder ABVD. Zeven van de negen doden onder A+AVD waren geassocieerd met neutropenie en 11/13 onder ABVD gingen gepaard met longgerelateerde toxiciteit.
Joseph Connors en collega’s wijzen erop dat de resultaten van ECHELON-1-studie in het bijzonder belangrijk zijn omdat ze suggereren dat A+AVD een behandeling kan zijn voor oudere patiënten, die minstens even effectief is als ABVD, en die veilig is. Oudere patiënten met gevorderd hodgkinlymfoom vormen volgens de auteurs een bijzondere groep, gezien de incidentie van de aandoening (ongeveer 20% van alle casussen), de lagere therapie-efficaciteit en de hogere toxiciteit, met in het bijzonder de bleomycine-gerelateerde pulmonaire toxiciteit. A+AVD gaat gepaard met meer myelotoxiciteit en meer neurotoxiciteit (grotendeels reversibel) dan ABVD, maar met substantieel minder pulmonaire toxiciteit. En dit schema lijkt bovendien effectiever als eerstelijnstherapie voor gevorderd klassiek hodgkinlymfoom.