De behandelingen voor MM kunnen tal van bijwerkingen met zich mee brengen. Over het algemeen kunnen deze behandeld worden met aangepaste ondersteunende zorg en zijn de nevenwerkingen beheersbaar (Figuur).
Anticoagulantia kunnen het risico op trombo-embolie verlagen. Galzuurchelatoren kunnen de diarree beperken die door lenalidomide wordt veroorzaakt.
Ook tal van vaccinaties zijn aanbevolen: tegen de griep, pneumokokken, herpes zoster, Haemophilus influenzae B, hepatitis A en B en meningokokken. Levende geattenueerde vaccins moeten echter vermeden worden.
Een profylactische behandeling met antibiotica gedurende de eerste 3 maanden van de inductie verlaagt het risico op infecties, vooral met levofloxacine tegen gramnegatieve bacteriën.
Het is ook belangrijk om premedicatie toe te dienen als er monoklonale antilichamen worden gegeven om het risico op reacties op het infuus te beperken.
Bij selinexor en de HDAC’s is het belangrijk om gastro-intestinale bijwerkingen te voorkomen. Bij bepaalde patiënten moet overwogen worden om een profylactische behandeling met immunoglobulines toe te dienen.
Figuur:
*De aanwezigheid van een risicofactor zoals obesitas, een voorgaande embolie, een MM die niet onder controle is, hyperviscositeit of hoge dosissen van dexamethason vereist een doeltreffende profylaxe.
Als er een cardiovasculair risicofactor aanwezig is, moet een behandeling met 325mg aspirine per dag worden gegeven. Als er echter twee risicofactoren zijn beveelt men aan om de patiënt met een laagmoleculaire heparine of met een oraal anticoagulans te behandelen.
Ludwig H, Vij R. Prevention and Management of Drug Related Toxicities in MM.
NY/ONC/19/0017